In een arrest van 29 april 2016 oordeelde het Hof van Cassatie dat het recht op vergetelheid een inmenging kan verantwoorden in de persvrijheid, en meer bepaald in de keuze van de uitgever om oude nummers van een dagblad op het internet te archiveren. Een analyse van de feiten en de draagwijdte van dit arrest volgt hieronder.
Een persoon werd in het verleden veroordeeld voor een verkeersongeval. Hieraan werd jaren geleden een artikel gewijd in de krant Le Soir waarin de persoon met naam en toenaam werd genoemd. Niet lang geleden werd het volledige archief van Le Soir-kranten (waaronder het oude krantenartikel) online geplaatst.
De veroordeelde persoon vond dat hij op grond van zijn recht op privacy zich kon beroepen op een recht van vergetelheid, en eiste van de uitgever van Le Soir dat zijn voornaam en naam werd vervangen door X. Hier ging de uitgever niet op in.
Er zat de persoon dan niets anders op dan de uitgever voor de rechter te slepen en de anonimisering van het krantenartikel te vorderen. Zowel in eerste aanleg als in beroep werd de vordering van die persoon ingewilligd.
De uitgever besloot vervolgens een voorziening in cassatie in te stellen. Het Hof van Cassatie bevestigde echter in een arrest van 29 april 2016 het arrest van het hof van beroep te Luik.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat er in het Belgische recht een recht op (digitale) vergetelheid bestaat, als bestanddeel van het recht op eerbiediging van het privé- leven. Dit recht op vergetelheid kan in bepaalde gevallen een inmenging verantwoorden in de vrijheid van meningsuiting en in het bijzonder de persvrijheid. Zo kan volgens het Hof van Cassatie een persoon die veroordeeld werd voor een misdrijf zich in bepaalde omstandigheden verzetten tegen het feit dat zijn juridisch verleden opnieuw onder de publieke aandacht wordt gebracht ter gelegenheid van een nieuwe openbaarmaking van de feiten. Het aanbieden van een online archief is volgens het Hof een nieuwe openbaarmaking van het juridisch verleden van de persoon en is een inbreuk op zijn recht op vergetelheid. Na een balans te hebben gemaakt tussen het recht op vergetelheid van de persoon en het recht van de uitgever om archieven samen te stellen in overeenstemming met de historische werkelijkheid en het recht van het publiek om deze te consulteren, oordeelde het Hof dat het online houden van het niet geanonimiseerd artikel, zeer veel jaren na de feiten, schade toebrengt aan die persoon, die niet in verhouding staat met de vrijheid van meningsuiting van de uitgever. Het Hof van Cassatie besloot dan ook dat het hof van beroep terecht geoordeeld had dat de uitgever een fout gemaakt had door in deze specifieke context te weigeren — en dit zonder redelijk motief — in te gaan op het verzoek tot anonimisering.
De uitgever dient aldus in het artikel op haar website (en in andere databanken) de voornaam en achternaam van die persoon te vervangen door X en hem 1 euro morele schadevergoeding te betalen.
Dit arrest ligt in dezelfde lijn als een arrest uit mei 2014 waarin het Europees Hof van Justitie een recht om vergeten erkend had, of toch een concrete uitwerking daarvan: elke Europese burger kan volgens dat arrest vragen dat zijn persoonsgegevens, als die fout zijn of niet langer relevant, niet meer in de lijst met resultaten van online zoekmachines voorkomen. De bekendste zoekmotor is natuurlijk Google, die zelfs een formulier online heeft gezet om dergelijke ‘vergeet-mijverzoeken’ in te dienen.
Wat is nu de juiste draagwijdte van bovenstaand arrest van het Hof van Cassatie? Betekent dit nu dat eenieder de geschiedenis kan herschrijven door uitgeverijen van kranten of tijdschriften te verplichten om bij nieuwe openbaarmakingen (digitalisering en ontsluiting) zijn naam te verwijderen? Zover zal het evenwel niet komen. Het Hof van Cassatie heeft enkel in deze specifieke context (het betrof een persoon die veroordeeld was voor een misdrijf, en dit ondertussen al jaren geleden) de balans tussen het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting laten doorwegen in het voordeel van het recht op privacy. In een andere context zou de uitspraak misschien de andere richting opgegaan zijn. Bovendien had de uitgever blijkbaar het verzoek van de persoon ongemotiveerd geweigerd, hetgeen in andersluidend geval misschien eveneens tot een ander arrest zou hebben geleid.
Archieven die geconfronteerd worden met een verzoek tot anonimisering van online artikelen dienen bijzonder waakzaam te zijn bij artikelen die over criminele feiten rapporteren. De veroordeelden van deze feiten kunnen immer wettelijk argumenteren dat zij na verloop van de jaren in de anonimiteit kunnen verdwijnen. Wil het archief toch de veroordeelde met naam blijven benoemen, dan wordt dit best grondig gemotiveerd. In ieder geval kan de geschiedenis nooit uitgegomd worden: de veroordeelde kan enkel de anonimisering vorderen, niet het offline halen van het artikel.
Joris Deene (advocaat bij Everest)
(Verschenen in META 2016/7)